Sculptuur van de maand

Elke maand schenken we aandacht aan één sculptuur en beeldhouwer in Nederland. Uit de openbare ruimte, privé collectie of musea.            We lichten de sculptuur en biografie van de beeldhouwer toe en laten we zien hoe divers de Nederlandse beeldhouwkunst is. Ter inspiratie, hoop of misschien wel troost.

november 2024

Jan Gijseling de Jonge

Vrede & Vrijheid – ca. 1678

 

Jan Gijseling de Jonge – Vrede & Vrijheid – ca. 1678

Deze twee unieke houten panelen die de ‘Vrede’ en ‘Vrijheid’ voorstellen, sieren de hal van een buitenplaats in het midden van het land. Houtsnijwerk uit de 17e eeuw is zeldzaam en waardevol. Ze geven een blik op goed vakmanschap maar tegelijk vertelt het iets over de leefomstandigheden, stijl en cultuur van die tijd. Lastiger is het om dergelijke kunstwerken toe te schrijven. Of te achterhalen wie de opdrachtgever was en waar de werken voor bedoeld waren of hoe ze tentoongesteld zijn. Er is nog veel te onderzoeken maar lees dit als een eerste verkenning met een opmaat tot wellicht meer ontdekkingen.

De toeschrijving aan Jan Gijseling de Jonge (1650-1718) kwam mede tot stand door een bouwhistoricus van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Hij kwam met de vergelijking van de bovendeur stukken die Jan Gijseling de Jonge maakte voor het stadhuis in Gouda. Het waren vier dessus-de-porte reliëfs van de Deugden in wit marmer en hout en deze sierden de magistraat. De werken komen niet alleen stilistisch overeen maar lijken ook ‘gesigneerd’ met een jonge acanthus plant. De acanthus staat symbool voor het leven met zijn beproevingen die overwonnen worden. De werken zijn een toenadering tot het classicisme en een wat meer Romeinse stijl in uitdrukking en houdingen van de menselijke figuren. Hoewel de werken zeer fraai zijn, halen ze het stijl technisch gezien niet bij Gijselings voorganger Bartholomeus Eggers maar de vormgeving is wel even fraai. Andere literatuur wijst erop dat Gijseling werd gezien als een navolger van de meester van Eggers, de bekende beeldhouwer Rombout Verhulst.

De houten schouwstukken zijn wit geschilderd als Carrara marmer, het hakken in echt marmer van deze feestelijke gebeurtenis zou waarschijnlijk te lang duren of wellicht te kostbaar zijn geweest voor de (nog) onbekende opdrachtgever. De sierlijke panelen staan bol van de symboliek. Waarschijnlijk zijn ze gemaakt voor de Vrede van Nijmegen die plaats vond in 1678-79. Hierbij werden tussen verschillende landen diverse vredesverdragen gesloten. Nadat stadhouder Willem III de slag bij Kassel verloor, sloten de jonge Republiek en Frankrijk vrede. Hierna staakten Spanje en de Duitse keizer ook hun vijandigheden jegens Frankrijk. Dit was de opmaat tot de macht van Willem III die sinds de vrede gemachtigd was om regenten en edelen te benoemen. Na de Vrede van Nijmegen, die werd getekend door stadhouder Willem III, werden verschillende kunstwerken gecreëerd om deze belangrijke gebeurtenis te herdenken. Helaas is er geen documentatie is die aantoont dat Willem III persoonlijk de opdracht heeft gegeven aan Gijseling de Jonge om dit kunstwerk ter ere van de vrede te maken. Wel is bekend dat er in die periode talrijke penningen, schilderijen en prenten zijn vervaardigd die de vrede vierden. Vooral om de politieke en diplomatieke successen van de betrokken partijen te benadrukken. Het is aannemelijk dat prominente figuren en andere hooggeplaatste personen dergelijke kunstwerken hebben verzameld of tentoongesteld. Helaas weten we nog niet voor welk pand of ruimte deze schouwstukken oorspronkelijk voor waren bedoeld. Zou het een Treve of Vredeszaal geweest uit de 17e eeuw zijn geweest? Daar werden vaak diplomatieke onderhandelingen gevoerd en dan passen deze werken daar goed bij. De herkomst wijst uit dat ze in bezit waren van een restauratie-architect van het bureau monumentenzorg Amsterdam dus wellicht komen ze uit de hoofdstad maar voor welk pand is nog ongewis.

Op het paneel Vrede staan drie putti die allen iets symbolisch in hun handen hebben refererend aan voorspoed en vrede. De meest linker plukt druiven van een tak en wijn staat symbool voor een nieuw begin. De middelste putto zit op een korenschaar – verwijzing naar overvloed – en spreidt een vleugel van een duif, dat een verwijzing is naar de vrede. De rechter putto houdt een laurier tak vast die staat voor symbool van het eeuwige leven, eeuwige vriendschap, roem en eerbetoon. De laurier tak drukt de wens uit dat de vrede eeuwig mag duren. Als laatste, binnen de christelijke context, is een putto een hemels wezen en de combinatie met de laurier tak verwijst naar een goddelijke bescherming van de Vrede. De linkervoet van de rechter putto steunt op een ploeg. Dit verwijst naar Jesaja 2:4, ‘Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden..’ Bovenin het Vredespaneel is een Januskop te zien boven een gesloten deur. De Romeinse god staat voor het begin en het einde. Vandaar de twee gezichten die én profiel zijn afgebeeld.  Janus is de beschermheer van huizen / stadspoorten en werd altijd aangeroepen bij een nieuw begin. Daarom de naam van de maand januari. Toepasselijk voor het sluiten van een vrede.

Het Vrijheidspaneel herbergt ook drie putti waarbij de linker een hazewindhond omhelst. Een verwijzing naar stadhouder Willem III. Hij was een groot liefhebber van de jacht, en hazewindhonden werden in die tijd geassocieerd met de adel, jachttradities en elegantie. 
Deze honden werden gezien als trouwe metgezellen en symboliseerden snelheid, loyaliteit én aristocratie. Hazewindhonden werden vaak afgebeeld om rijkdom, status en verfijning uit te drukken. Het jachtrecht was voorbehouden voor de adel. In het Rijksmuseum staat in zaal 2.4 een houten beeld van een hazewindhond gemaakt door de beeldhouwer Artus Quellinus in 1675. De hond staat symbool voor de adellijke status en jachtliefde van de stadhouder en kan worden gezien als een eerbetoon aan het leven van Willem III en zijn representatie als een vorst met jachtpassie. De middelste putti kijkt naar de hond maar zit op een gebroken juk, een verwijzing naar de last die niet meer hoeft worden gedragen. Hij houdt een stok in zijn hand waar een hoed aan het einde zit. Het staat voor de Vrijheid. De vrijlating van een slaaf ging in de Romeinse tijd altijd vergezeld met een ritueel in de tempel van Feriona. De slaaf kreeg plechtig een muts opgezet. Meer naar onze tijd: denk aan het schilderij van Delacroix: de Vrijheid die het volk leidt dat is te zien in het Louvre. Deze Vrijheid heeft ook een dergelijke muts op haar hoofd. Uiterst rechts is een bloemenmand te zien. In de 17e eeuw werden bloemenmanden in schilderijen afgebeeld als representaties van de vergankelijkheid van het leven. Maar ze symboliseerden tevens rijkdom en welvaart, aangezien het bezit van exotische bloemen en het vermogen om dergelijke kunstwerken te kopen, status en financiële voorspoed aanduidde. Kortom, een mooi voorbeeld hoe rijk de Nederlandse beeldhouwkunst is maar ook een goed voorbeeld dat er deze mooie panelen nader onderzoek verdienen. Wie de opdrachtgever was en waar de panelen oorspronkelijk hebben gehangen. Wordt vervolgd.

Bronnen:

Neurdenberg, Elisabeth. De zeventiende eeuwsche beeldhouwkunst in de noordelijke Nederlanden: Hendrick de Keyser, Artus Quellinus, Rombout Verhulst en tijdgenooten. Amsterdam: Meulenhof, 1948.

Hall, James. Iconografisch Handboek. Onderwerpen, symbolen en otieven in de beeldende kunst. Leiden: Primavera Pers, 1996.

Munnig Schmidt E., Fischer, Pieter M,. Ignatius en Jan van Logteren : beeldhouwers en stuckunstenaars in het Amsterdam van de 18de eeuw. Alphen aan den Rijn: Canaletto, 2005.

TECHNIEK

Materiaal:
Houtsnijwerk
hoog reliëf & beschilderd

Maten:
147 x 139 cm

Plaats:
Particuliere Collectie

Vrede gesymboliseerd door druiven, koren, duif en ploegschaar

Vrede: Laurier tak & Januskop boven de deur

Vrijheid gesymboliseerd door de hazewindhond (Willem III) en het juk

Vrijheid door de vrijheidshoed, bloemenmand en acanthusbladeren

Jan Gijseling de Jonge (1650-1718)

Jan Gijseling de Jonge werd gedoopt op 18 februari 1650 in de O.L.V. parochie in Brugge. Helaas is geen bekend portret van hem vandaar twee beelden bij het stadhuis Gouda van hem hiernaast. Destijds was hij ingeschreven als Ghiseleyn wat later weer zou veranderen in Gijseling toen de familie verhuisde naar Amsterdam. Zijn vader was beeldhouwer / steenhandelaar / aannemer en werkte o.a. aan het bekende Trippenhuis (nu KNAW) aan de Kloveniersburgwal en maakte een indrukwekkend fronton van het huidige scheepvaartmuseum. Ontworpen door Artus Quellinus maar uitgevoerd door zijn vader Jan Gijseling de Oude.

Over de jonge jaren van Jan junior is niet veel bekend. Hij woonde in Amsterdam rond het ‘beeldhouwersdorp’ Amstelveld naast een andere, later beroemde beeldhouwer, Ignatius van Logteren. Vreemd is wel dat hij ingeschreven stond bij het O.L.V. gilde van de metselaars en niet in het Sint Lucas gilde van de schilders en beeldhouwers. Tussen 1692 en 1697 duikt hij opeens op als beeldhouwer wat waarschijnlijk heeft te maken met het overlijden van Bartholomeus Eggers eind februari 1692. Eggers was de leerling en opvolger van Rombout Verhulst maar ook dé beeldhouwer als het ging om grote opdrachten eind 17e eeuw. Jan junior werd na het overlijden van zijn vader Jan de Oude van 1667 tot 1672 het verlengstuk van de beroemde architecten Vingboons waar zijn vader voor werkte. De Vingboons’ waren dé grote uitvoerders en ontwerpers als het ging om particuliere opdrachten zoals het Trippenhuis en Deutz huis waar Jan Junior ook zou meewerken aan de versieringen op de voorgevel.

In contracten uit 1668 duikt de naam van Jan Gijseling de Jonge op bij het bouwen van het Finspång kasteel in Zweden voor Louis de Geer jr. Vader en zoon Gijseling waren ervaren aannemers als het ging om het leveren van steenmaterialen. Je kan dit zien als een blijk van erkenning van hun vakmanschap. Een dergelijke opdracht kreeg je niet zomaar. Een van de andere grote opdrachten uit die tijd was de vernieuwing van het stadhuis in Gouda waar een uitgebreid decoratie programma in was opgenomen. De verantwoordelijke man, burgemeester Jacob van der Dussen, koos voor architect Hendrick Schut. Hij had eerder grote objecten als kasteel Amerongen, paleis Soestdijk en Huis Trompenburg onder handen genomen. Schut en Gijseling kenden elkaar en er was door het overlijden van Eggers een plek vrij. Gijseling woonde zoals eerder gezegd rond het ‘beeldhouwersdorp’ het Amstelveld in Amsterdam en had een atelier nodig. Hij kocht in januari 1693 op de plek van de huidige prinsengracht 806 een huis met een erf dat hij gebruikte als beeldhouwersatelier.

Hoewel hij na de grote opdrachten in Gouda en aan het kleine Trippenhuis in Amsterdam zich weer toelegde op de handel in steen en marmer, maakte hij nog steeds beelden voor grachtenpanden en buitenplaatsen. Hij handelde ook in het werk van collegae beeldhouwers. In 1716 staat hij dan ook niet meer ingeschreven bij de beeldhouwers maar bij ‘Blaeusteenkopers.’ In 1715 laat hij drie panden bouwen op de huidige nummers 728-730-732 aan de Prinsengracht in Amsterdam. Het middelste huis was voor zijn enig overgebleven dochter Anna Maria bedoeld. Hij wordt op 1 juli 1718 begraven in de vierde klasse in de Nieuwezijds Kapel tussen de Utrechtsestraat en de Amstel. Die klasse zou iets kunnen zeggen over zijn maatschappelijke status maar dat lag toch iets anders. Uit zijn erfenis en de boedelveiling kwamen drie huizen en een veelvoud aan steenmaterialen (marmer) en beelden naar voren. Een summiere beschrijving van zijn enige dochter zou dit alles bevestigen. Zij was getrouwd met ene Jan Ackerman die werd omschreven als: ‘Een braaf koopman en een vrouw met geld.’ Dit klopt echter wel en niet want Anna Maria was al in 1726 overleden. De beschrijving is van een latere datum. Ackerman was hertrouwd met Maria Osseweyer, lid van de zeer rijke Amsterdamse zeepfabrikanten familie Dommer en die beschrijving sloeg op haar. Zeer vermogend was de familie Gijseling niet maar met drie panden aan de Prinsengracht in Amsterdam en een stoet aan beelden en marmermaterialen waren ze zeker niet armlastig.