Sculptuur van de maand

Elke maand schenken we aandacht aan één sculptuur en beeldhouwer in Nederland. Uit de openbare ruimte, privé collectie of musea.            We lichten de sculptuur en biografie van de beeldhouwer toe en laten we zien hoe divers de Nederlandse beeldhouwkunst is. Ter inspiratie, hoop of misschien wel troost.

augustus 2024

De Onbevangenheid – 1932

 

Hildo Krop – De Onbevangenheid – 1932

Hildo Krop maakte het beeld ‘De Onbevangenheid’ voor de kindertjesbrug aan het Muzenplein en de Churchilllaan in Amsterdam. Het thema rond deze plek, bedacht door Amsterdamse School architect Pieter Lodewijk Kramer, moest zijn: Kind en dier. Bovenop een metershoge zuil van Beiers graniet staat een steigerend paard met een klein driejarig meisje tussen de voorbenen. Ze houdt de hoeven vast en is totaal onbevangen voor de kracht en geweld van het paard boven haar. De titel, net als bij de Nachtwacht, was eerst anders. Voorheen heette het: ‘De onbevangenheid der mensen tegenover het leven.’ Later werd dit ingekort. Waarschijnlijk omdat dit praktischer was. Aan de andere kant van de brug zijn aan weerszijden twee andere beelden van Krop aangebracht van een jongen met konijnen en een beeld van een meisje met eekhoorns. Als stadsbeeldhouwer van Amsterdam gingen vele opdrachten naar Krop. Andere beeldhouwers keken tandenknarsend toe hoe hij vele beeldhouwwerken bij voor- en naoorlogse bouwprojecten uitvoerde. In het parkje naast ‘De Onbevangenheid’ werden daarom ook acht andere beeldhouwers betrokken. Ze gingen van uit van hetzelfde thema. Dat maakt het pleintje ook leuk voor kinderen, die van alles in de beelden kunnen herkennen.

Het meisje dat model stond was de later bekende documentairemaker Hedda van Gennep (1929-2017).  In een artikel in het Het Parool in 2010 vertelde ze hoe het tot stand kwam. ‘Dat heeft mijn moeder me verteld. Ik herinner me er niets meer van, ik heb nog wel wat vage beelden van zijn atelier aan de Plantage Muidergracht. Afgaand op mijn kinderfoto’s lijkt het beeld goed. Mijn ouders waren bevriend met Hildo en Mien Krop.’ Ze herinnerde zich Hildo Krop als een leuke man met pretoogjes. ‘Altijd als ik langs dat beeld fiets, en dat is vaak, denk ik: dat ben ik. En dat vind ik heel grappig.’

Opmerkelijk detail zit aan de achterkant van het beeld. Het voetstuk loopt naar beneden via het landhoofd door tot het wateroppervlak. Net daarboven is een hoofdje te zien; een weergave van een roepende drenkeling. Wat ermee wordt bedoeld: Te veel onbevangenheid is ook niet goed.

 

TECHNIEK

Beeld:
Beiers Graniet & Baksteen

Afmetingen:
Hoog: ca. 640 cm
Breed: ca. 100 cm
Diep: ca. 230 cm

Plaats:
Kindertjesbrug
Churchillaan – Muzenplein
Amsterdam

Totaal aanzicht – 1932

Jongen met konijntjes
(overkant van de brug)

Meisje met eekhoorntjes
(andere kant overzijde brug)

Blokje onderin de hoek:
Kopje drenkeling

Bio Hildo Krop (1884-1970)

Hildo Krop werd als bakkerszoon geboren in Steenwijk. Hij volgde beroepsmatig zijn vader en nam lessen boetseren om marsepein figuurtjes te kunnen vormgeven. Een kleine voorbode voor wat zou gaan komen. Het vak bakker was in die tijd seizoenswerk en Krop kwam in landen als Engeland, Frankrijk en Italië terecht. Via vrienden in Engeland werd hij gestimuleerd om beeldhouwlessen te volgen. Het bracht hem uiteindelijk naar de Rijksacademie, Berlijn, Rome en Parijs waar hij Zadkine ontmoette. Eind 1912 was hij weer in Amsterdam. Wegens gebrek aan opdrachten werkte hij in  meubelfabriek A.M. Stolz. Hij leerde daar houtsnijden en van John Rädecker  – monument op de Dam – leerde hij steenhakken. Daarnaast werkte als keramist. Architect Piet Kramer vroeg rond 1913 hem een gevelsteen te ontwerpen voor het gebouw van de roemruchte Bond van Minder Marine Personeel in Den Helder. Dit vormde een keerpunt in zijn leven. De eenheid van architectuur en beeldhouwkunst stond in die jaren hoog in het vaandel van het socialistisch symbolisme. Het individualisme moest dienstbaar gemaakt worden aan het gemeenschapsbelang. Het streven van de arbeiders diende uitgedrukt te worden in algemeen verstaanbare symbolen. Krop beeldhouwde een anker – de naam van het bondsblad – dat niet lossloeg te midden van de woeste golven. Ook zijn tweede opdracht dankte Krop aan Kramer. Hij werkte mee aan aantal portretten van de grondleggers van het Amsterdamse Scheepvaarthuis (1913-16).

Hij trouwde met Mien Sleef en vanaf 1920 woonde het gezin naast het atelier aan de Plantage Muidergracht en kregen drie kinderen waarvan er een jong overleed. Krop maakte een dodenmasker van hem. Zijn beide andere kinderen zou hij vaak beeldhouwen. Het huis lag vlak bij Artis, waar Krop graag dieren ging schetsen: een inspiratiebron voor zijn latere ornamenten en sculpturen. Nu Krop de zorg voor een gezin had, zocht hij een vaste bron van inkomsten. Op aanraden van Kramer vroeg Krop een onderhoud aan met de directeur van Amsterdamse Publieke Werken. Deze was een voorstander van de nieuwe richting, die met de bouw van het Scheepvaarthuis ingeslagen was. Sinds 1916 was Krop voor de rest van zijn leven nu officieel stadsbeeldhouwer. Toen Krop later een keer met Zadkine door Amsterdam liep, waar ondertussen veel van zijn beelden stonden, riep deze uit: ‘Nom de Dieu, tu dois être millionnaire’. Dat was zeker niet het geval.

Honderden beelden heeft hij gemaakt voor de stad Amsterdam als vogels, dieren, koppen en filosofen. Vrijstaand maar vaak ook verbonden aan gebouwen of bruggen. Onder collega’s was geregeld gemor tegen zijn monopoliepositie. Krop die de sociaal democratie een warm hart toedroeg, zegde toe ruimte voor anderen te laten. Zo vervaardigden J. Rädecker en J. Mendes da Costa beelden voor de nieuwe stadhuisvleugel. Krop was steeds bereid zich nieuwe technieken eigen te maken. Zo maakte hij maskers, ceramiek en kleine plastieken, waarbij hij zijn fantasie de vrije loop liet. Door bemiddeling van J.F. Staal kreeg Krop in 1929 de opdracht beelden van krantenjongens voor het nieuwe gebouw van De Telegraaf aan de Nieuwezijds Voorburgwal te ontwerpen. In de jaren dertig kwamen er minder gemeente-opdrachten, zodat Krop meer tijd had voor particulier werk. In 1933 gaf het Rijk hem de opdracht voor het monument op de Afsluitdijk ter herinnering aan de afsluiting van de Zuiderzee. Binnen de architectuur van W. Dudok maakte Krop een reliëf in brons: Drie dijkwerkers die basaltblokken plaatsten. In WO II kwam tijdelijk een einde aan Krops dienstverband met de gemeente. Hij werd geen lid van de Kultuurkamer en was actief in het verzet. Na de oorlog maakte hij een grafmonument voor de terechtgestelde Februari-stakers op de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Krop gaf bij herhaling blijk van zijn waardering voor de jonge garde. Zijn credo was: ‘Een kunstenaar mag niet anders wezen dan een instrument. Hij schrijft het lied van zijn tijd in vorm en kleur voor de komende geslachten, beter en schoner dan welke staatsman of welke geschiedschrijver ook‘.

Krop werkte na WO II gestaag door. Bekend is zijn Berlage standbeeld op het Victorieplein in Amsterdam, dat in de jaren 1956-66 tot stand kwam. Aan de zijkanten van de sokkel zijn een metselaar, een steigerbouwer, een beeldhouwer, een opperman en een tekenaar uitgebeeld. Een eerbetoon aan de anonieme arbeiders. Zonder hen had het werk van Berlage nooit tot stand kunnen komen. Hij stierf in het harnas, in zijn atelier aan een hartaanval. Het echtpaar Krop ligt begraven op Zorgvlied in Amsterdam. Het beeld van ‘De eeuwige vrouw‘, dat Krop voor het Amsterdamse paviljoen in Parijs maakte, is op het graf geplaatst.